Spraak waterval

Ze praatte graag en veel, waardoor een gesprek met haar zelden uitmondde in een dialoog. Strikt genomen was er van een gesprek geen sprake. Zij trok de regie naar zich toe en liet daarbij geen enkele ruimte voor een tegengeluid. Eigenlijk liet ze geen ruimte voor welk geluid dan ook, waardoor de klank van haar zeurende stem het enige was dat de kleine kamer gedurende de duur van het bezoek vulde. Elke poging tot een verbaal heen en weer werd afgekapt. Zíj́ bepaalde inhoud, richting en duur. Nadat ze een onderwerp gekozen had barstte ze los in een eindeloze stroom woorden. Het leek alsof ze met zichzelf in gesprek was; gesprekspartners had ze niet nodig; ze kon het in haar eentje wel af. Een overblijfsel van een leven dat haar gedwongen had de touwtjes stevig in handen te nemen.

Als de bezoekers in haar kleine bejaardencentrum-kamertje een gesprek probeerden te beginnen, maakte ze daar korte metten mee: ‘Als jullie nu onderling gaan praten kan ik net zo goed weggaan! Jullie zijn hier toch voor mij of niet?’

Het kamertje bevond zich aan een gang op de eerste verdieping van het centrum. Een trieste ruimte. Tegen één van de wanden stond haar bed. Min of meer in het midden van de ruimte, niet ver van het enige raam, stond een ronde tafel met vier Staphorster stoelen. Haar in enkele vierkante meters samengevatte leven verbeeld in de handvol meubeltjes uit haar verleden die in het kamertje nog een plek hadden gevonden.
Een tweede beknopt overzicht van dat leven, dit keer in foto’s, sierde wand en kast. Het contrast kon niet groter. Tijdens haar werkzame leven was ze de spil geweest waar omheen alles draaide. De bazige boerin achter de goeiige boer die zijn laatste kalf nog zou weggeven. Nu herinnerden enkel de in verzilverde lijstjes gestoken foto’s nog aan het onvermoeibare van de jongere versie van de vrouw in het kamertje. En het praten natuurlijk. Dat was in de loop der jaren alleen maar erger geworden.
Het leek alsof de afname van lichamelijke energie één op één gecompenseerd moest worden door een toename in verbale energie.

Het ene oninteressante onderwerp na het andere zo mogelijk nog oninteressantere onderwerp kwam aan bod. Het was een geluk bij een ongeluk dat haar kamer zich op de eerste verdieping bevond; het uitzicht bood tenminste nog enige mate van verstild vermaak.
Niet alleen had de vrouw genoeg aan zichzelf als gesprekspartner, ze had ook genoeg aan zichzelf als toehoorder. Dat niemand in het kamertje moeite deed om zelfs maar de indruk te wekken dat er geluisterd werd deerde haar niet. Waarschijnlijk merkte ze het niet eens.

Oude mensen in oude kamers tussen oude spullen in de verschaalde lucht van verstreken jaren; de blessuretijd van het leven uitzittend. Wetend dat dit de plek is waar ze de laatste levensjaren moeten slijten, de laatste adem uit gaan blazen.
Met enige regelmaat verwisselde in een kamer aan de lange gang een bewoner het tijdelijke voor het eeuwige. Voor de vrouw telkens weer een niet zo subtiel: jij kunt de volgende zijn!

Alsof ze zich constant bewust was van het feit dat ze binnen afzienbare tijd inderdaad de volgende zou zijn praatte de oude vrouw alsof haar leven ervan afhing.
‘Nou en toen pakte die dikke hem gewoon op en slingerde die dunne over de schutting’. Het bezoek aan de ronde tafel vroeg zich al lang niet meer af waar ze het over had, maar mocht het hen geïnteresseerd hebben; het tv-aanbod van de avond ervoor werd samengevat.

Het was één van haar twee favoriete onderwerpen. Het andere onderwerp; het in technicolor telkens weer vertelde verhaal van haar leven. Ze had ontegenzeglijk een moeilijk leven gehad. Niet alleen de oorlogen hadden een zware wissel op haar getrokken, maar in een tijd van ‘niet zeuren maar aanpakken’ hadden de omstandigheden ervoor gezorgd dat ze eelt op de ziel had gekregen. Misschien was het ooit een lieve, zachtaardige vrouw geweest, maar in de herfst van haar leven had ze zich meer dan gewapend tegen datzelfde leven. Mede daardoor was ze ‘één richting verkeer’ geworden.
Hè, wees jij nou eens even stil! De grote mensen zijn aan het praten.’ Dat was strikt genomen niet waar: er praatte maar één groot mens. Het maakte de snauw niet minder onvriendelijk als één van de kinderen in het kamertje na eindeloos stil zitten ook eens een duit in het zakje wilde doen. Kinderen die in tegenstelling tot de oude vrouw dingen meemaakten. Kinderen die naar school gingen, voetbalden, kortom; kinderen die niet eindeloos het verleden moesten recyclen om een aanleiding te vinden om te praten. De generatie tussen de kinderen en de oude vrouw deed er ook nu het zwijgen toe. Soms was er een blik van verstandhouding; het verdiende de voorkeur deze uitval naar het kroost te negeren. Een confrontatie diende hoe dan ook vermeden te worden.

Veel eerder dan verwacht kwam er een eind aan het gezamenlijk doorgebrachte deel van de middag. Althans; dat vond de oude vrouw. Het bezoek was er nog maar net en er moest nog zoveel verteld worden. De tijd van opstaan en jassen aantrekken werd optimaal benut. Een volgend verhaal werd begonnen. Tijdens het openen van de zware kamerdeur klonk haar monotone, schelle stem met een laatste verwijt: ‘Nou echt veel nieuws hebben jullie me ook niet verteld!’
Met een zucht viel de deur in het slot. Op de gang ontspon zich een levendig gesprek tussen de vrij gelaten bezoekers.