
Friese Doorlopers
(In Memoriam)
Het vroor toen nog elke winter. Vaak zo stevig en lang dat het meer net buiten de dorpsgrens met een laag ijs bedekt werd zo dik dat er geschaatst kon worden.
De vader wilde zijn kinderen schaatsen kopen en om deze schaatsen te kunnen betalen zou hij een paar weekenden gaan werken in de keuken van de horeca-gelegenheid van zijn zus.
Vrije weekenden waren geen vanzelfsprekendheid in zijn vak. Hij had er geen problemen mee; voor zijn zus en voor de schaatsen van zijn kinderen deed hij het graag.
Hoge Noren moesten het worden. Twee paar Hoge Noren voor de jongens en kunstschaatsen voor het meisje. Voor hem zelf was het paar oude Friese Doorlopers dat op zolder lag meer dan goed genoeg. Dikke roestige ijzers onder houten plankjes met een krul aan de voorkant, onder de schoen gebonden met brede oranje-wit gestreepte veters.
De kinderen, voor wie het schaatsen een nieuwe ervaring was, droegen oude broeken en jassen om schade aan de dagelijkse kleding door de te verwachten valpartijen te voorkomen. De man daarentegen droeg een prachtige, chique jas die tot op de knieën viel, een paar keurig gepoetste schoenen en een nette broek met vouw. En dus Friese Doorlopers.
Was hij niet bang om te vallen? Zijn motto was: ‘Als je niet bang bent om te vallen, zul je ook niet vallen’. Het zou uitgroeien tot een levensmotto, toegepast op elk aspect van het leven; als je niet bang bent……. Een motto dat met het verstrijken van de jaren minder en minder houvast vond in de werkelijkheid. De stellige overtuiging van de jonge vader zou uiteindelijk ingehaald worden door de realiteit van het ouder worden.
Maar niet vandaag! Niet deze dag op het ijs! Hij genoot van zijn kinderen en van de schaatsen die hij voor hen had kunnen kopen. En hij had plezier in de vragen die ze hem stelden: “Papa kun je wel schaatsen op die rare dingen? Is dat wel fijn?”
Domme vragen, want het gemak waarmee de man -gekleed alsof hij op het punt stond naar de kerk te gaan- schaatste, deed vermoeden dat hij op de doorlopers menig schaatser met beter materiaal probleemloos achter zich kon laten.
Doorlopers. Een naam die symbool zou kunnen staan voor de vader.
Hij liep door en door en door. Alles moest door hem in een hoog tempo gedaan worden. De blik gericht op de toekomst. Een toekomst die rust zou moeten brengen. Eerst de verplichtingen, dan het genieten. In de ochtend even stevig doorpakken zodat je meer aan de middag had. Nu even hier doorheen komen waardoor de toekomst makkelijker zou worden.
Die toekomst zou, zo bleek steeds weer, altijd buiten bereik blijven.
Steeds vaker ‘schaatste hij achteruit’. Hij keek niet om naar het verleden, maar beleefde dit verleden opnieuw en opnieuw. Momenten waarop hij gelukkig was geweest, momenten waarop hij ongelukkig geweest was.
Harderwijk. Één zomer lang werken in een horecagelegenheid alwaar de verantwoording voor het ijs maken bij hem lag. Een werkplek waar het personeel plaats nam op het terras op momenten dat de gasten het terras links lieten liggen. Volgens de schaatser een gouden vondst; goed voorbeeld deed immers goed volgen. Vaak had hij zo zelf ook op het terras gezeten. De man voor wie stilzitten gelijk stond aan tijd verknoeien zat stil. Hij zat stil met een doel. Dit zitten was nuttig en daardoor kostte het hem nu eens geen moeite.
Twee maanden in een mensenleven. Voor de meeste mensen een meer en meer vervagende stip in het leven. Voor de schaatser hét punt op de baan in het volle licht van de zon. Elke symbolisch geschaatste ronde reed hij weer even over deze zonovergoten plek om zich te warmen aan de herinnering.
Het Kronenhuis. Een restaurant in zijn woonplaats. Werkplek gedurende vier weken. Zoals Harderwijk voor de zon stond, werd het Kronenhuis de bij zon onvermijdelijke schaduwkant. Na zijn slagen over het door de zon verlichte deel van de baan volgde elke keer weer de passage gehuld in schaduw. Ook deze herinnering werd gekoesterd.
Uiteindelijk zou hij meer dan vijfentwintig jaar werken als kok in een bejaardencentrum.
Schaatsen is geen teamsport. Je doet het alleen. Werken in een huis voor ouden van dagen is vooral een teamgebeuren. Het viel de schaatser zwaar.
Trauma’s uit jeugd- en tienerjaren, beschadigingen opgelopen in de eerste levensfase hadden hem meer dan wenselijk geharnast in het leven.
‘Als je niet bang bent om te vallen, zul je ook niet vallen.’
Was het maar zo eenvoudig. De vlucht uit het nu, uit dat wat op dat moment speelde bood maar beperkt bescherming tegen het onvermogen van de schaatser om als teamspeler te denken.
Er waren enerzijds de vele contacten met dankbare bewoners. Er was zijn luisterend oor voor de ouder wordende man of vrouw die zich in eigen familiekring onbegrepen wist. En er was het dankbare genieten van zijn kookkunst. Want koken kon hij!
Maar er was ook het moeilijk om kunnen gaan met de hiërarchie binnen een groot tehuis. De schaatser wist of meende te weten hoe dingen geregeld moesten worden. Anderen, mensen die de beslissingen namen, dachten dat er betere opties waren.
Door de spanningen die hiervan het gevolg waren, zocht hij nog meer dan hij toch al deed, een veilig thuis in een steeds zonniger lijkend verleden. Ongeveer twee maanden Harderwijk; voor hem genoeg voor een heel mensenleven maar op geen stukken na genoeg om de ontbrekende voldoening in de rest van zijn arbeidzame leven te compenseren.
De schaatser, stapte eerder dan gepland en gedwongen door de omstandigheden, uit het werkzame leven. Hij was voor het eerst in zijn leven baas over elk uur van de dag.
Het overviel hem echter dat een leven zonder verplichtingen ook als zinloos kon worden ervaren.
Nog meer zocht hij de rechtvaardiging voor zijn bestaan in dat wat ooit was.
Omdat de afstand in jaren inmiddels onoverbrugbaar was geworden vond hij die daar echter steeds minder.
Meer en meer viel de schaatser stil. Tot het overlijden van zijn vrouw moest hij sterk zijn en beslissingen voor hen samen nemen. Na haar heengaan moest hij zijn keuzes alleen maken.
Hij werd al maar angstiger. Na verloop van tijd durfde hij helemaal niets meer op te pakken of zelfs maar te veranderen.
Zijn kinderen zagen de worsteling toenemen.
De vraag: ’Papa kun je wel schaatsen op die rare dingen? Is dat wel fijn?’ veranderde in de herhaaldelijk gestelde vraag:
“Pa, dat kan heel anders, heel veel makkelijker. Zullen wíj dit eens voor je regelen?” Hij kon de dingen niet uit handen geven. Herhaaldelijk vragen resulteerde in ongemakkelijke verhoudingen. De kinderen kozen ervoor hun eigen slagtempo aan te houden waardoor ze uiteindelijk met regelmaat in een andere ronde schaatsten dan de vader. Hij merkte het niet.
Gelukkig waren er telkens weer de meters waarin ze hem inhaalden waardoor ze een tijd lang met hem op schaatsten. Het werd als gezellig ervaren. ‘Wat hebben we het met elkaar getroffen’, sprak de vader op die momenten. Zij echter, zouden graag meer met hem samen geschaatst hebben. Ze hadden hem graag meer uit de wind gehouden.
En nu heeft hij zijn laatste meters afgelegd.
De dag voor zijn heengaan, naast zijn bed gezeten, vertelde de oudste zoon hem dat hij een monument in woorden voor hem gemaakt had. Er gleed een glimlach rond zijn ingevallen mond. Even nog straalden de ogen met een herinnering aan verstreken tijden. Ogen die steeds meer moeite hadden het leven vast te houden.
Als antwoord op de vraag of hij tijdens zijn afscheid zou komen luisteren stak hij een duim op.
Het stuk naar de finish wilde hij alleen afleggen. Het viel de de kinderen zwaar. De mensen die hem de laatste maanden verzorgd hadden zagen de schoonheid in deze wens. De man die alles altijd zelf had willen doen, de man die gehecht was aan zijn privacy, de schaatser die diep kon gaan, wilde de laatste slagen op eigen kracht maken.
Hoe zou het de schaatser nu vergaan?
Als zijn verwachtingen en de hoop van de kinderen werkelijkheid geworden zijn, draait hij nu zijn rondjes op een Hemels perfecte ijsvloer.
Voor altijd gelukkig in een eeuwig Nu. Een Nu dat hem tijdens zijn leven telkens weer ontglipte.