Floris

Kantelmoment; dat woord dekt de lading wel. Er waren de rust en ruimte, de zeeën van tijd van het ervóór en de buikpijn van het ‘dit was het dan’ erna. Mijn weekend duurde tot het moment waarop de eindtune van Floris van Rozemond begon. De muziek aan het eind van elke aflevering fungeerde tevens als begintune van mijn jeugdige onrust.
Onrust omdat er een eind gekomen was aan het weekend. Mijn vrijheid zou weer vijf dagen beperkt worden.

Hoelang duurden die afleveringen eigenlijk? Ik meen me te herinneren dat het afleveringen van amper dertig minuten waren, uitgezonden in het halve uur voorafgaand aan de voetbalsamenvattingen. Het weinige aan tijd dat verstreek tijdens zo’n aflevering maakte een wereld van verschil. De voorpret van wat zou komen rekte het weekend op tot een eindje de zondagavond in. Natuurlijk: daarna waren er nog dingen te doen, dingen te zien, maar de ondraaglijke spanning, gevolg van de spannende avonturen van Floris en Sindala, kon zelfs niet bij benadering geëvenaard worden door wat restte van het weekend. Dit was het dan weer. Floris was weer eens ontsnapt maar mij wachtte de zekere veroordeling van vijf dagen gevang tussen de vier muren van school.

Ik heb onlangs een deel van een aflevering teruggekeken. Het bleek allesbehalve spannend. Sterker nog: het leek wel een aflevering van Monty Python. Het is overduidelijk een serie bedoeld voor de kinderen van lang geleden. Maar voor mij als één van die kinderen was het hét hoogtepunt van de week. Wat bleef van de zondag voelde als de blessuretijd van een allang besliste voetbalwedstrijd.

Mijn vader wiens nuchterheid al bij zijn geboorte in de overdrive was gegaan, keek wachtend op de voetbalsamenvattingen, met een half oog mee. Bij mij sloeg de stress toe toen Floris aan het eind van deel één van een dubbele aflevering tijdens een duel gewond raakte. Zou dit het einde van Floris zijn? Het kwam niet in mij op dat het geen goed idee zou zijn geweest om de held van de serie het loodje te laten leggen. Floris zonder Floris. Hulpje Sindala als hoofdattractie. Hij zou toch niet…..Na de laatste scène zag het er kansloos uit.

Het grote voordeel van een lijdende held was dat mijn eigen kinderlijk leed, veroorzaakt door de naderende schoolweek, zich na de eindtune nog een tijd stil zou houden. Ik had namelijk grotere zorgen. Maar helaas, pa kon zich niet beheersen: hij wist het zeker; Floris zou overleven.
Hij deed dat vaker. Nog decennia na zijn ‘heldendaad’ heb ik van hem moeten horen hoe verbaasd ik was toen hij mij waarschuwde voor de schurk die achter een struik lag te wachten om little Joe (Bonanza) te grazen te nemen.

Mijn held little Joe reed niets vermoedend op zijn wit-zwart gevlekte paard over de prairie. Een prachtig paard. Het soort paard dat mijn ouders ook maar voor mij moesten kopen. Het kon probleemloos grazen op de paar meter gras achter het huis, vastgebonden aan één van de drie waslijnpalen. In de winter mocht het dan in de schuur staan. Mijn fiets kon verkocht worden; ik had immers een paard waarop ik naar school kon rijden. Als ik het dan vast zou binden onder het raam van mijn lokaal, kon ik het in de gaten houden. Zo’n paard had, in tegenstelling tot mijn fiets, immers geen slot. De plek in de schuur die vrijkwam door de verkoop van mijn fiets zou voor het paard zijn. In de kolenkit zag ik de ideale voerbak.
Nee, ik heb mijn vaders nuchterheid niet geërfd.

Maar goed; voorlopig moest ik het nog doen met het paard van little Joe op tv dat inmiddels zijn berijder zo goed als bij de bewuste struik had gebracht. Pa had, vele jaren nadat de laatste cowboys overgegaan waren op gemotoriseerd vervoer en nog meer kilometers verderop aan de andere kant van de wereld, in Winterswijk aan één blik op het tv-scherm genoeg om de situatie in te schatten: ‘achter die struik zit iemand’. Hij genoot zichtbaar van mijn verbazing over zijn alwetendheid.

Ik weet niet of ik de aflevering van Floris een week later intenser beleefd zou hebben als pa niet verklapt zou hebben dat mijn held het wel zou overleven. In een week tijd was mijn ‘hij zal toch niet dood zijn’ veranderd in ‘pa heeft, zoals altijd, vast en zeker gelijk; Floris leeft nog.’ Deel twee van de dubbele aflevering maakte al in de eerste minuten duidelijk dat hij het inderdaad goed voorspeld had. Ik voelde geen opluchting; ik wist het immers al.
Dit moet één van de weinige zondagen geweest zijn waarop mijn schoolstress zich ruim voor het eind van de aflevering van Floris meldde.

In tegenstelling tot andere, meer muzikale jeugdhelden speelt Floris zelfs geen marginale rol meer in mijn leven. De boeken van de serie liggen misschien nog ergens op zolder. Ik weet het niet. Wat gebleven is van die zondagse halfuurtjes, gevuld met een wisselende verzameling (anti)helden als Floris, Fabian van Fallada, Woestewolf en een Franse pony waarvan de tijd de naam heeft uitgegumd, is een onbestemd geluksgevoel. Een weinig concreet, zich op gezette tijden meldend gevoel. Ik weet gewoon, zoals mijn vader wist dat mijn held nog leefde, dat dit gevoel decennia overleefd heeft en mijn ‘nu’ op een onverklaarbare manier verbindt met mijn ‘toen’.
Daar waar destijds het geluksgevoel horend bij elk afzonderlijk weekend keer op keer door de eindtune van Floris gedoofd werd, heeft de optelsom van alle zondagavonden jeugdig tv-geluk zelfs het verstrijken van decennia overleefd